Op donderdag 19 juli ging de tentoonstelling Jan van Loon 80 (deel 2) van start in de Martinikerk te Groningen (nog t/m 9 september). Rob Møhlmann opende deze expositie met een kleine voordracht. Er was een goede microfoon, maar vanzelfsprekend ook enige galm in de gigantische ruimte. Voor wie niet alles heeft kunnen volgen: hieronder de uitgesproken tekst.
Op donderdagmiddag 19 juli 2018 om 16.00 uur
Dames en heren, vandaag twee weken geleden ontving ik een hand-geadresseerde enveloppe van de Stichting Martinikerk Groningen met daarin een stevige kaart. Op de tekstzijde zag ik in dikke, zwarte letters staan: ‘Jan van Loon 80’, met daaronder: ‘op donderdag 19 juli om 16.00 uur’.
Ik dacht onmiddellijk ‘God hebbe zijn ziel! Toch nog onverwacht’. Tja, je bent 80 en dan sta je nu eenmaal niet meer vooraan in het Register van de Levensverwachting.
Nader beschouwing leerde mij dat ik me vergist had. Jan bleek ‘alive and kicking’. Maar wat daar pal onder stond, was echter ook dodelijk. Voor mij. Daar stond dat ik het ‘openingswoord zou spreken’. Dames en heren, ik heb daar een bloedhekel aan. Ik kan dat niet goed, ik begin vaak te trillen of te stuntelen en toch… toch laat ik me dan weer overhalen. Maar ik heb nu al weer spijt, vooral ook om hóe het er staat: ‘Het openingswoord zál gesproken worden …’. Dat klinkt zó onverbiddelijk en serieus. Nu zijn we hier wel in een serieus gebouw: een fraaie kerk uit de 15e eeuw, maar als daarin dan ‘een openingswoord gesproken zál worden’, dan roept dat bij mij al snel beelden op van schallende bazuinen en brekende zegels. Kijk, dán wordt het pas echt serieus, dan gaan er koppen rollen, dan trilt de aarde – en niet alleen in Groningen – dan Spreekt de Macht van het Woord! Die macht, dames en heren, heb ik dus helaas niet. En daar heb ik trouwens ook het postuur niet voor.
De Macht van het Woord had Jan van Loon al wel vroeg te pakken, want toen Jan het levenslicht zag deed hij dat in een deugdelijk Protestant Christelijk gezin. We schrijven Anno Domini 1938. En de plek waar Jan het levenslicht zag, was Harlingen. Ja, ik zie uw verbazing, en bij sommigen zelfs een lichte schrik: een Fries dus; we kunnen dat niet ontkennen. Maar zijn ouders brachten daar wel snel verandering in, want binnen een jaar verhuisde het gezin tijdelijk naar Broek in Waterland en weer een jaar later – onze Janneman is dan dus pas 2 – definitief naar Groningen, naar de Celebesstraat, in de Korrewegwijk. Dat was toen een jonge, vooroorlogse wijk met moderne sociale woningbouw.
Als Jan daar aankomt, breekt de oorlog uit. Of daar een verband tussen bestaat, weet ik niet, maar de jonge Jan beleeft er een redelijk gelukkige jeugd. Als jongetje is hij thuis een gezeglijk ventje, deugdzaam en oppassend, maar buiten haalt hij met vriendjes flink kattenkwaad uit en heeft hij regelmatig een koddebeier achter zich aan. Of die twee tegenovergestelde karaktereigenschappen nu nog aan de orde zijn? Het zou mij niet verbazen, maar in zijn ontwikkeling als kunstenaar spelen ze ongetwijfeld een rol.
Dat kunstenaarschap begint in 1954 als hij naar de Academie Minerva gaat. De bedoeling was weliswaar om onderwijzer te worden, maar dan wel op het artistieke vlak. Hij haalt er zijn akte handvaardigheid. Die acte zal hij zijn leven lang volledig ‘uitnutten’, want Jan weet altijd nog wel ergens weer handig een plankje aan vast te timmeren, of hij maakt een rekje op een schijnbaar nutteloos plekje, waar hij dan weer wat schilderijtjes kwijt kan. Los daarvan zou hij gedurende zijn leven ook veel in, en aan zijn eigen huizen vertimmeren. Het is een handvaardigheid waar meer collega-kunstenaars noodgedwongen mee behept zijn. Voor velen geldt immers dat je als amateurbouwvakker meer uitspaart, dan je als kunstenaar verdient.
Jan gaat vervolgens naar De Koninklijke Academie in Den Haag en haalt daar ook zijn beide akten voor het leraarschap tekenen. Dat Jan een echte ‘doener’ is, blijkt al uit het feit dat hij reeds als student trouwt en uit dit huwelijk 4 kinderen zal krijgen. Als er nog maar 2 zijn en hij een jaartje of 5 les geeft, zegt hij rond 1970 plots zijn baan op. Hij koopt een bus, bouwt die om als woning op wieltjes, sleurt zijn jonge gezin erin, alsmede wat potten en pannen, kwasten en een ezel, en weg is Jan: op weg naar het warme Zuiden. Hij volgt Christelijke Studies in Zwitserland, maakt een kunsthistorische toer door Italië, belandt in Noord Spanje en maakt uiteindelijk via Cadiz de oversteek naar Tenerife. Die laatste plek zou zijn hart veroveren; 20 jaar later zou hij er een tweede huis kopen. Dat klinkt duur, maar in feite was dat een bonte verzameling van geitenhokken en berghutten die hij – alweer heel handig – met elkaar verbond, opknapte en leefbaar maakte.
De rondreis duurt een jaar. Dan vestigt hij zich in Bovensmilde en wordt docent aan de Academie Minerva. Een paar jaar later verhuist het gezin naar Zwiggelte. Daar verbouwt hij alweer heel handig de boel en verhuurt hij het achterhuis aan filmmaker Hans van Seventer en zijn vrouw JoAnn. Ze richten De Zwiggelter Groep op, een groep die kunst vanuit een Christelijke beginsel benadert of beschouwt. Er wordt gediscussieerd, gezongen en gedanst, maar ook nog gewerkt en dankzij de contacten van JoAnn kan een groep van 6 schilders mee doen aan een reizende tentoonstelling van 2 jaar door de Verenigde Staten. Daarna is het welletjes en houdt de groep op te bestaan.
U merkt het al; Jan is een druk baasje. Het is ondoenlijk om alles op te noemen waar hij aan deelnam of de aanstichter van is. Ik noem het Drents Schildergenootschap, maar ook de Noordelijke Aquarellisten. Of neem zijn participatie in de oprichting van de Klassieke Academie. Maar laten we ook zijn inbreng in de Soos 050 niet vergeten.
Dit laatste initiatief zou opgezet zijn als een ongedwongen ontmoetingsplaats voor kunstenaars in een gezellig wegrestaurant aan de Ringweg. Maar Jan zelf, is daar zo’n vaste verschijning, dat ik hem ervan verdenk – opnieuw handig – zijn eigen stamkroeg in het leven te hebben geblazen. En over blazen gesproken: mocht hij in uitzinnige staat geraken, dan is het niet al te ver naar De Punt. Desnoods op de knieën…
Dames en heren, ik hoorde gisteren dat mijn verhaal niet te lang mag laten worden, dus laten we tenslotte nog even naar het werk kijken, naar de schilderijen, de aquarellen, de grafiek en de tekeningen. U kent vast de uitdrukking ‘in einem Guss’. Die lijkt op veel van het werk van Jan van loon van toepassing. En vaak is dat ook zo, vaak is het werk ‘in één ruk’ of ‘in één zucht’ gemaakt. Ik heb hem wel eens horen mompelen dat je ook niet veel langer dan een uur aan een schilderij moet zitten. En ook wel, dat het hem dán al meer dan lang genoeg heeft geduurd. Deels is dat waar, deels is dat de grootspraak van een doener, want natuurlijk wordt er ook langer aan een schilderij gewerkt. Het geldt echter weer wel aardig voor zijn aquarellen en zeker voor zijn tekeningen. Ik breng u in herinnering de prachtige studies, die hij rond 1990 in de paviljoens voor zwakzinnigen maakte, in Mariënkamp, in Rolde. Ga er maar aan staan: mensen vastleggen die het allemaal geen reet interesseert, die zich voor geen millimeter aanpassen, die niet stil gaan zitten maar die schokken en schreeuwen, soms ook flink om zich heen slaan. Rake tekeningen heeft die serie opgebracht.
In die trefzekerheid zit, volgens mij, de grote kracht van Jan. Vandaar dat ook zijn portretten dikwijls raak getroffen zijn. Met weinig veel zeggen, dat lijkt het adagium. Slaagt hij daar áltijd in? Vaak. Niet altijd. Soms denk ik wel eens: Jan, als je daar nou nog eens een uurtje langer aan gezeten had… Maar ja, dat zijn gedachten van een scherpschilder, die niet in uren, maar in dagen of weken moet denken. Toch zit het hem zeker niet in de gespendeerde tijd. Een recept voor een geslaagd schilderij bestaat nu eenmaal niet. Dat moet telkens opnieuw worden uitgevonden. Soms zoekt Jan het in de grote formaten en daar moet ook hij dan ook wel wat langer aan doorwerken. Een paar van die grote werken waren dit voorjaar in mijn museum te zien, in Museum Møhlmann te Appingedam. Al heb ik toen moeten vaststellen dat ook ‘kleine werken’ bij Jan al gauw tafelgroot zijn.
Met de aanvoer van die tentoonstelling is Jan zelf enorm in de weer geweest. Keer op keer kwam die rammelende bestelbus het erf op denderen, zwaaiden portieren en deuren open en vlogen de doeken je om de oren. In dikke rijen tegen de muren gezet, ontstond bijna een soort loopgravenstelsel waarin elk overzicht verdween. Zijn plan daarentegen, was in zijn eenvoud zeer overzichtelijk: verzamel zoveel mogelijk bij elkaar en kijk ter plekke wat wel of niet kan worden opgehangen. In dat laatste heb ik hem wel enigszins moeten remmen, want volgens hem kon uiteindelijk eigenlijk alles aan de muur, maar de uiteindelijke selectie (van evengoed 197 werken) is al met al indrukwekkend en representatief geweest.
Afgelopen dinsdag was ik voor iets anders in Yde en reed op de terugweg langs Jan’s atelier aan de Groningerstraat in De Punt. En jawel, daar zag ik de onverwoestbare bestelbus, én een gehuurde vrachtwagen. Hij was duidelijk weer met iets ‘groots en meeslepends’ bezig. Eindelijk had hij dan een onderkomen gevonden waar ook zijn allergrootste werken konden hangen. En dat is natuurlijk hier, in de Martinikerk. Hier achter mij, kunt u zo dadelijk zijn Opus Magnum bewonderen.
Toch wil ik – tot slot – u daar nog een kleine waarschuwing bij geven. U weet het, kunstenaars -schilders, dichters, schrijvers, zangers; vaak willen ze graag gezien worden. Jan is daarop geen uitzondering, maar hij trekt dat zo zeer aan dat hij ook meer dan eens geflitst wordt. Heel soms door een mobieltje, maar veel vaker door flitspalen. Zelfs de bekende flitspaal, vlakbij zijn atelier aan de Vaart in Assen, heeft hem al herhaaldelijk geflitst en op de bon geslingerd. Soms gloeit dat ding al lang en ver van te voren vrolijk op. Maar tijdens de organisatie van de overzichtstentoonstelling in mijn museum heeft Jan het wel erg bont gemaakt. Op de terugweg uit Den Haag, waar hij schilderijen had opgehaald, reed hij 130 km/uur op de A7. Dat is op zich niet zo verkeerd, maar hij deed dat bij wegwerkzaamheden bij Joure en kreeg een boete van ruim 500 euro aan zijn broek. Geen probleem zei hij toen: dat verrekenen we wel in de verkoopprijs van deze werken. Aspirant kopers zijn dus gewaarschuwd: op veel werken kan een flits-tax zitten. Ik dank u wel.
Rob Møhlmann