Tussen droom en daad van een tentoonstelling, een achtergrondschets
Tussen droom en daad, zo weten we sinds 1910, toen Willem Elschot dat in een dichtregel ons voorhield, staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Dat gold ook de onderhavige tentoonstelling Jan Mankes’ Buitenbeeld, een expositie die een beetje een buitenbeentje is geworden en met vallen en opstaan meer is ontstaan dan bedacht. Een beetje vreemde weg, die je noodgedwongen alleen moet gaan, omdat niemand hem eerder afliep. Een weg die zomaar doodlopend zou kunnen blijken, of niet meer dan een B-weg, of zelfs helemaal geen weg. Maar de tentoonstelling is er gekomen, en een dik boek, dus de weg bleek begaanbaar. Voor wie meer wil weten over deze tocht het volgende verslag.
Ik heb – als iedere liefhebber – wel eens stoutmoedig gedroomd van een kleine tentoonstelling over Jan Mankes, ja, zelfs over een intiem Mankeskabinetje in ons museum. Maar dat zal een droom moeten blijven. De Mankeskoek is op en verdeeld over enkele musea. Alleen in zijn grafiek is nog wat te doen, maar zelfs dat wordt nu onbetaalbaar. Toch is het oog altijd alert gebleven op grafiek dat op de markt kwam. Als we ook maar enigszins de mogelijkheid hadden, schaften we ons zo’n drukwerkje aan. Puur voor het eigen genoegen. Om even bij weg te dromen. Als mens. Niet als kunstenaar, want dan zit ik toch op een wat andere lijn.
Maar in dat kunstenaarsbestaan kwam begin 2009 een ernstige kink. Laura werd ziek, ernstig ziek, ongrijpbaar. Ziekenhuis in, ziekenhuis uit, angst, on
verwachte complicaties, dweilen terwijl je de open kraan niet eens kunt vinden. Dan gaat het schilderen niet meer. Schilderen kan alleen met rust in je kop en een ongestoorde dag voor de boeg. Dat werd sindsdien even zeldzaam als onvoorspelbaar. Het toeval wilde dat in die tijd mij een smoezelig ansichtkaartje onder ogen kwam: De weg naar De Knijpe, afgestempeld in 1909. Bij de ware liefhebbers schiet dan Jan Mankes door het hoofd, want die ging die weg in dat jaar voor het eerst. Het gezin Mankes kwam toen uit Delft naar De Knijpe omdat Vader op zijn geboortegrond van zijn pensioen wilde genieten. Je kijkt naar zo’n 100 jaar oud plaatje en ziet rechts nog net een centimetertje Knijpster Vaart. Niet zoals we hem van Mankes’ werk kennen, maar echt, zoals de vaart er die dag bijlag. Werkelijkheid, maar door de afstand in tijd: ook verdroomd. En dan die straat met de vage sporen van de tramrails die langs zijn huis voer, de bomen en hun schaduwen in de wat latere middagzon, het voorname huis Voormeer, en in de verte wat figuurtjes. Toen kwamen ze Jan tegemoet. Nu mij. Telkens als ik kijk opnieuw, al vervaagt de tijd het beeld en trekt diens zeis scheuren in het papier. Rafelige beelden.
Dat gekneusde kaartje was het begin. Bestond er meer? Geen idee. Ik had die ganse ansichtkaartliefhebberij eerlijk gezegd altijd een beetje stoffig gevonden, een tikje teveel nostalgisch, maar nu keek ik vooral documentair. Was er meer? Zou je dat korte leven van Jan Mankes een beetje in zijn tijd kunnen volgen? En wat was daar eigenlijk over bekend? Over zijn kunst is veel geschreven en ook zijn leven is vaak in grote lijnen geboekstaafd. Enkele specialisten weten zelfs de kleinste feitjes over Mankes, maar die moet je zoeken in de voetnoten als ze al ooit het licht in druk zien. En wat wist ik? Aardig wat aan werken, maar vrijwel geen enkel levensfeit: jong gestorven, Friesland; dat was het wel zo’n beetje. Waar heeft hij gewoond, waar gewerkt, waar is hij geweest: een voor mij onbekende wereld, waarvan ik me bovendien afvroeg of die wel voor een deel in beeld te vangen zou zijn?
Lezen dus. Eerst maar eens kijken wat je te weten kunt komen. Dat werd het bekende boek over Jan Mankes met het gele omslag uit 1989. Daar had ik dikwijls de reproducties in bekeken, maar niet veel in gelezen. En de twee Mankesboeken uit 1923 en 1927 kwamen te voorschijn, de eerste met een biografie van de hand van zijn vrouw Annie Mankes-Zernike, de eerste vrouwelijke dominee in Nederland. Die was voor mijn doel helemaal zo gek nog niet en ik besloot om haar verhaal als liefdevolle leidraad te gebruiken. Tja, en dan waren er in 2007 maar liefst twee tentoonstellingen over Mankes geweest en allebei zijn ze aan mijn ogen ontglipt. Eeuwig zonde, maar juist toen verhuisden we huis, atelier, museum, mens, have en goed. Juist toen zaten de schikgodinnen ons tegen, liep er van alles mis en dreigde ons bestaan zelfs weg te glijden in een poel van bureaucratie en tegenslag. Eind 2008 kropen we daaruit, maar toen waren de Mankestentoonstellingen al voorbij.
Lezen. Het avontuur ontspringt in Meppel. Daar is Jan geboren en daarmee houdt de informatie daarover meteen ook op. Een enkele regel, maar in Annie’s biografie: toch nog een bladzijde. Dat is het dan wel. Meppel, hoe zag dat er uit, de Sluisgracht, waar hij geboren is? Dan blijkt Google Earth een uitkomst. Vanuit je stoel naar Meppel vliegen en op een kilometer hoogte rondkijken. Soms even zakken naar tweehonderd meter. Veel nieuwbouw in het oude centrum. Voor mijn voorgenomen tijdreis beloofde dat niet veel goeds. Een angst die bewaarheid werd, want een groot gedeelte van het oude Meppel is verdwenen, gesloopt, gedempt, vernummerd en aangepast. Alleen de oude infrastructuur is nog als patroon herkenbaar, de ‘eeuwwisseling van Mankes’ is echter voorgoed verdwenen. Met moeite werd de omgeving rond Jans bakermat aan de Sluisgracht verkend en met opgespoorde ansichten in beeld gebracht. Tijdens die speurtocht slaat dan langzaam de betovering toe. Dan kijk je naar een ingescande kaart op je beeldscherm die de aangrenzende Maatkade in beeld brengt, een foto die ongeveer in 1887 geschoten moet zijn. Mankes was toen 7 jaar en speelde hier. Er staan jonge boompjes langs de kade. Misschien net zo oud als hij. Ze staan er niet meer.
Met de plattegrond en de kaarten leer je driedimensionaal kijken. Je leert een gebied kennen, waar je nog nooit geweest bent en dat zelfs niet eens meer bestaat. Je reist in de tijd, je hoort de drukte op de kade, het laden en lossen van schepen, de karren met paarden. Je kijkt op naar de kerktoren. Tien voor twaalf, de zon is warm, het grauwe water in de gracht ruikt wat zilt. Je hoort de stoomfluit van de Meppel ll die naar Amsterdam vertrekt, over de Zuiderzee. Er staan vaten langs de kant, de winkels gaan zo dicht. Het is tussen-de-middag. We gaan zo eten.
Die magie is meteen ook een potentieel struikelblok van boek en tentoonstelling, want hoewel het mij steeds meer bij de kladden greep, hoeft het een ander nog voor geen millimeter te bekoren. Mankes’ werk is één ding, maar om nou te weten waar hij liep, wat hij zag, waar hij naar toe ging… En dat is begrijpelijk, maar wie een beetje moeite wil doen, kan nu toch mee dwalen door een verloren tijd. Een korte tijd van dertig jaren, want meer was Mankes niet gegeven.
Het onderzoek breidde zich uit. Van woonplaats Meppel naar Delft, De Knijpe, Den Haag en Eerbeek. Bij woorden in boeken kwamen beelden. Personen doken op, die Mankes ontmoette of die zijn pad kruisten. Namen die meteen weer in de geschiedenis verdwenen, maar ook die tot de dag van vandaag gebleven zijn. Sommigen alleen met werken, anderen soms zelfs met een gezicht. Zo kreeg Antoon Derkzen van Angeren er eentje, dankzij een huwelijksfotootje uit 1902. Daar staat ie op, ongeveer zoals Mankes hem gezien moet hebben toen de talentvolle etser hem rond 1907 maande: “van de fabriek weg.” Of van Chris Huidekoper uit Sloten, of wandelmakker Cornelis Gabes Gouma. En je speurt naar werk van bijvoorbeeld de genoemde etser Derkzen en je komt dan een ets tegen van zijn ‘etshok’, gemaakt rond 1906. Daar heeft Jan dus gestaan, daar heeft hij voor het eerst de inkt geroken, de geur van het kunstenaarschap opgesnoven. Dan blijkt dat het beeld toch een extra dimensie kan geven.
Bij dit alles bood het internet een uitkomst. Sites werden afgestroopt op zoek naar woord en beeld. Zo kon in Duitsland de catalogus worden opgediept van de internationale tentoonstelling waar Jan in 1913 aan meedeed. Dat hij daar aan mee deed, is natuurlijk bekend, maar hoe zag die catalogus er dan uit? Hoe staat hij daarin? Wie deden nog meer mee? Opeens heb je dat voor 50 euro in handen. Misschien zelfs wel het laatste nog verkrijgbare exemplaar.
De merkwaardige verzameling groeit. Er gaat veel tijd in zitten, relatief veel geld ook. Opeens wordt er op Marktplaats een kaart uit De Knijpe aangeboden waar het huis van Mankes op staat. Die kost niet een paar euro. Dat wordt 20 euro, 30, 40 en god zij dank gaat niemand verder dan 50. Hij is van jou, maar je krijgt hem niet gratis. Je moet er bovenop blijven zitten. Zo worden er ergens postzegels geveild met een rondstempel, dus nog aanwezig op de lege enveloppe. Een daarvan heeft het handschrift van Jan Mankes. Het is een van de ruim 300 enveloppen die hij – met een brief – naar zijn mecenas A. Pauwels stuurde in Den Haag, nu in het bezit van de Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. Wie heeft dit in de gaten? Wie biedt mee? Waar moet dit eindigen? Hij eindigt bij mij, zonder pijn en moeite, voor 20 euro. Een relikwie voor een grijpstuiver. Vaak zit het tegen, maar soms ook mee.
En kunst. Er moest ook kunst van Mankes’ tijdgenoten bij, van zijn collega’s aan wie hij zelfs wel eens een werkje verkocht. Die etser, die Derkzen, wat maakte hij eigenlijk? En kunnen we dat bemachtigen? Liefst uit die tijd. Of werk van Van Hoytema, Dupont, Lebeau en ga zo maar door, want hun namen staan wel ergens in de boeken, maar een beeld daarbij zegt meer dan duizend woorden. Speuren dus en kijken wat mogelijk is. En dan kom je er achter dat zo iemand als Chris Lebeau (die Mankes de kneepjes van het drukken bijbracht) een ongelooflijke duizendpoot moet zijn geweest. Zo werd voor de tentoonstelling behalve een houtsnede, ook een boekband bemachtigd, een papieren koffiezak en een door hem ontworpen damasten servet. En meer collega’s van Mankes bleken van vele markten thuis.
Ondertussen was er voldoende materiaal vergaard om een boek van te maken. Voor mij zou dat dan nummer zoveel worden, maar dit potentiële geval onderscheidt zich toch door zijn omvang en vele illustraties. En die afbeeldingen zijn vooral functioneel – zo vind ik – als je ze bij de tekst kunt houden. Lezen en zien tegelijk, zonder geblader, hoe dokter je dat uit en is het te doen? Niemand kan helpen, alles zit in je hoofd. Wat ook gaat gelden voor de tentoonstelling. Hoe bouw je dat op, hoe laat je het zien, hoe geef je het vorm? Alles krijgt steeds meer consequenties. Kaartjes, knipsels, foto’s, hoe toon je dat? Ingelijst natuurlijk, maar dat betekent wel zo’n 200 lijsten. Kan dat goedkoop? Jazeker, maar achter een glasplaatje met haakjes oogt dat voor geen meter en we zijn ondertussen wel een museum dat toch een beetje naam heeft op te houden. Doorpakken dus, het is niet anders.
In deze tijdreis staat Jans omgeving centraal, niet zijn werk. Toch zou het mooi zijn als er ook echt werk hing, het liefst werk dat die omgeving zou tonen. Zou ik dat durven? Het museum is beveiligd en de klimaatcondities zijn redelijk goed, maar ja, dat laatste is niet gecertificeerd. En wat worden de verzekeringkosten? Een schilderij is al gauw een paar ton. Toch maar proberen. Bruikleenformulieren opgesteld en verzoeken ingediend. Het Scheringa Museumwas inmiddels afgevallen, dat bestaat zelfs niet meer, maar Museum Belvédère heeft werk en ook het Rijksprentenkabinet. De directeur van Belvédère belt me op. Hij is enthousiast, maar moet de eigenaar om toestemming vragen, want ook zij hebben het werk in bruikleen. Die weigert. Het Rijksprentenkabinet belt. Er klinkt twijfel en die twijfel wint. Wat nu? Arnhem nog proberen? Het ziet er somber uit. Dit gaat niet lukken. Gelukkig hebben we zelf nog wel 13 stuks grafiek en kunnen we van bevriende kunstenaars nog wat lenen, misschien zelfs van een vriendelijke particulier nog 3 tekeningen. Ik tel mijn zegeningen en kom dan op een kleine 25 uit. Dat is toch niet zo gek voor iets dat bij deze expositie niet echt centraal staat.
Geldgebrek doet ongewild de gedachte aan subsidies opkomen. Een gedachte die we al 15 jaar geleden totaal verbannen hebben, omdat je je stuk loopt op muren van regels, wetten en bezwaren. Bovendien zijn we een particulier museum en dan maak je eigenlijk geen enkele kans. Maar toch. Dit werd wel een bijzondere tentoonstelling. Nu heeft Jan Mankes in vier provinciën gewoond en al die provinciën voeren een heftig kunstbeleid. Wat nu als ik zou voorstellen om de gewenste financiele bijdrage hoofdelijk te verdelen? Te vierendelen. Zo gedacht, zo toch maar gedaan. Er werd een vlammend verzoek ingediend, compleet met financieel overzicht en gewaarmerkte boekhouding en de belofte om de provincie rijkelijk van boeken te voorzien. Na lange tijd ploften er envelopjes op de deurmat. De provincie Gelderland wees het verzoek af op grond van artikel 4, tweede lid onder b. De provincie Zuid Holland legde mijn verzoek naast zich neer op grond van artikel 48, lid e. De provincie Drenthe volgde, onder verwijzing naar artikel 8, lid d. De provinsje Fryslan ten slotte, bleek niet eens de mogelijkheid te hebben om het subsidieverzoek überhaupt in behandeling te nemen. De provincie Groningen dan? Mijn eigen provincie? Die hebben nu een handig ‘Subsidie-Adviesloket’ en timmeren daar flink mee aan de weg. Met een goed PR-budget zou de tentoonstelling onze eigen provincie toch alleen maar meer op de kaart kunnen zetten (iets dat we sinds onze komst naar Appingedam landelijk al flink aan het doen zijn). Het verzoek kende nu zelfs een dramatische zin: “U bent mijn laatste hoop”. Dat blijven we doen. Hopen. Op tenminste een antwoord. Dat blijft al maanden uit. Loket is zeker even buiten dienst.
Nul subsidies dus? Nee, niet helemaal. Pieter en Luuk Luttje, die als schilder en timmerman betrokken waren bij de opbouw van het museum, maken ‘om niet’ vijf houten tafelvitrines met tweedehands vitrineglas, om straks de niet ophangbare zaken toch ten toon te kunnen stellen. Een gebaar waar de miljoenen van de vijf provinciën in nog geen lichtjaar aan kunnen tippen. En dat geldt ook voor onze vaste dtp-man Rob Peters die het boek opmaakt. Knettergek moet hij geworden zijn van ruim 500 plaatjes en een chaotisch kunstenaar, die wel alles in zijn hoofd heeft, maar de orde daarin slechts warrig presenteert. En drukkerij Waanders die het dikke boek drukt en bij de uitgave van het kleine boekje te hulp schoot. Of neem Rob de Vries die sinds Appingedam onze website belangeloos onderhoudt. En onze vrijwilligers natuurlijk, die ook in de winterstop bijspringen.
Maar stond daar nu klein boekje? Jazeker. Wie zo met Mankes bezig is, ontkomt niet aan hedendaagse kunstenaars, die deze bijzondere collega – om wat voor reden ook – eveneens hoog hebben zitten. Kunnen we daar niet een ‘bij-tentoonstelling’ mee maken? Het ‘toen’ een beetje doortrekken naar het ‘nu’? Naast een Buitenbeeld ook een Binnenbeeld creëren? Daar bleek een tiental gerenommeerde kunstbroeders wel voor te porren. Zeker: dat betekende nog meer organisatie, maar dat is de moeite meer dan waard. Zo zeer zelfs, dat daar ook maar een klein boekje over moest verschijnen. En in januari moesten hoognodig de persberichten de deur uit voor de twee- of driemaandelijkse bladen. En het werd tijd om over de poster na te denken. En de uitnodigingskaartjes. En zoveel meer.
Op dit moment leg ik de laatste hand aan het inlijsten en passe-partout snijden. Wat wel, wat niet? Wordt het wel duidelijk? Moeten er geen tekstjes bij? We zijn er nog niet. Nog lang niet. Begin april, dan moet het klaar zijn, dit avontuur, deze tijdreis, waar misschien maar weinigen op zitten te wachten. Maar goed, dat heb je nu eenmaal met dingen die niet bedacht worden, maar ontstaan. Net als ons museum trouwens.