Vandaag is mij een grote eer en een groot genoegen ten deel gevallen. Iets waarvan ik in de verste verte nooit heb gedroomd en wat dan ook werkelijk als een volslagen verrassing uit de hemel kwam vallen, hetgeen in een kerk (de Nicolaïkerk te Appingedam) wellicht toch minder wonderbaarlijk is dan op andere plaatsen.
Ik kreeg de versierselen die behoren bij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Een koninklijke strik waaronder veel meer schuilgaat dan het glimlint alleen. Onder dat koele stukje metaal vlechten zich warme gevoelens tot een glans die bijna gloeit. Het zijn immers de anderen die het jou gunnen. Het zijn de anderen die – via niet de gemakkelijkste weg – jou voordragen, jou op het schild hijsen, jou tot Ridder slaan.
En waarom? Omdat ze belangrijk vinden wat je hebt gedaan. Dan kan je sceptisch zijn en denken: is het wel zo belangrijk en verdienen anderen het niet meer? Maar toen ik die goedgevulde kerk zag, voelde ik de warmte van het gunnen, van vriendschap en saamhorigheid. Een lintje krijgen is een medaille ontvangen voor een race die anderen voor je lopen. Zelf kun je hem niet winnen.
Ik wil allen die me deze eer gunden en gunnen oprecht en uit de grond van mijn hart bedanken.
Rob Møhlmann
* Alle foto’s zijn gemaakt door Ronald Soeliman, tenzij anders vermeld.
Hoe loop je in een vriendenval? Een kleine schets
28 april 2017
De lezer kan mij op mijn ridderwoord geloven als ik zeg dat ik op woensdag 26 april 2017 niet de flauwste notie had van wat me boven het hoofd hing. Ik zou die dag om 11.00 uur naar de Raadzaal gaan, in het oude centrum van Appingedam. Dat was voor een vergadering over de steiger, die wellicht ooit vóór het museum zal verschijnen als aangename aanlegplaats voor de rondvaartboot die de stad Appingedam sinds twee jaar bezit. Een week geleden was ik daarom gebeld door Annalies Usmany, de locoburgemeester. Men had mij vergeten in te lichten, zei ze, dus belde ze nu zelf maar even. Vergeten? Uit ongenoegen opperde ik meteen dat ik nog niet zeker wist of ik wel kon. Ik zei dat er wel wat in mijn agenda stond. Ze drukte me echter op het hart wel te komen, want dit kon wel eens van zeer groot belang zijn. Nou ja, vooruit dan maar.
(Er stond overigens écht iets in mijn agenda: Truus Tames, oud-vrijwilligster van het museum, maar nog uit de tijd van het Noord-Hollandse Venhuizen, zou een lintje krijgen in restaurant De Rode Leeuw aldaar. Ik had voor haar een jaar geleden een trompetterende brief geschreven ten behoeve van het verkrijgen van dat lintje. Een maand geleden was ik door haar dochter uitgenodigd om dit bij te wonen, maar nu… nu kon ik daar dan toch echt niet bij zijn…)
Om half elf scheen er nog een vriendelijk zonnetje en ik besloot mijn jasje maar aan te doen en niet een slobbertrui met overjas. Herman en Ineke Pot, twee vrijwilligers, waren hier al eerder, want die wilden wat in het museum schoonmaken. Op zich niet gek, maar ze wilden al bij binnenkomst koffie. Vreemd, dat wilden ze normaal altijd later. En Ineke vroeg hoe de thermostaat in het museum werkte? Ik zei dat ik hem al hoger had gezet, toch bleef ze aandringen. Ook merkwaardig…
Maar ik had haast en moest nu echt weg. Het regende inmiddels. Wat nu? Het regende nog niet zo hard, misschien gewoon een buitje. Dus dan maar rennen naar de auto, starten, en weg. Als ik het Lauralaantje uitrij, zie ik aan de overkant een grote zwarte Volvo stilstaan. Merkwaardig. Ik signaleer het, bijna onbewust. Hup, linksaf, richting centrum. Was er nog plek voor de auto? Ja, helemaal achterin. Nu begon het plotseling heel hard te regenen. Zou ik snel rennen? Nee, ik zou als een verzopen kat aankomen. Gelukkig lag er een oud pluutje achter in de auto. Gauw uitgeklapt en tegen de slagregen in gerend. In een flits registreert mijn oog een wegrennende figuur achter een auto. Op zich niet zo raar – het stort immers met bakken uit de hemel – maar even dacht ik dat het collega Epko Cordèl was. Wat domweg niet kon…
(Achteraf was het heel wijs dat ik de paraplu had opgezet. Een paar jaar eerder werd ik – ook als verrassing – tot Damster van het jaar gekozen, maar ik was – toen zonder paraplu – door regen en wind totaal verwaaid naar binnen geblazen, niet wetende dat er vele foto’s gemaakt zouden worden waarop ik dan ook steevast sta afgebeeld als een fataal aangeschoten fazant.)
Er staan wat mensen onder de stenen luifel voor de Raadzaal te schuilen. Of waren ze hier voor de vergadering? Maar waarom gaan ze dan niet naar binnen? Een jonge vrouw stapt naar voren en vraagt of ik meneer Møhlmann ben? Wat een rare vraag. En ik ken haar niet. Als ik dat beaam, zegt ze dat we naar de aangrenzende kerk moeten, en ze loopt meteen onder de luifel vandaan de plensregen in. Galantheid wint het terstond van mijn verbazing, want ik stoof achter haar aan om de paraplu ook boven haar hoofd te houden. “Hm”’ dacht ik nog “misschien lekt het in die ouwe raadzaal?”
In de grote kerk, vlakbij de ingang, staat locoburgemeester Annalies Usmany. Ik steek mijn hand uit, maar ze geeft me direct een dikke pakkerd. Nou, als we bij een gewone vergadering al zo innemend te keer gaan? En hup daar springt opeens een man in een blauw pak achter haar te voorschijn.
“Ik ben Anno Wietze Hiemstra. U kent me niet, maar ik ben de nieuwe burgemeester.”
“Ah,” antwoord ik, “ik ben Rob Møhlmann, u kent mij ook niet, maar ik ben van het museum.”
“Dat weet ik,” zei de man, “komt u maar mee!”
Meekomen? Wat is dit voor een rare gang van zaken? Hij zal als kersverse burgervader misschien deze vergadering willen bijwonen, maar is hij dan ook maar meteen voorzitter? Ik klap mijn druipende parapluutje in, loop mee en zie verderop heel veel mensen in de kerkbanken zitten. Het schiet in een flits door me heen dat het zo toch echt lastig vergaderen wordt.
Opeens zie ik bekende gezichten. Het is gek, achteraf blijkt iedereen bekend, maar op dát moment zie ik een massa met hier en daar een bekend gezicht. Opeens denk ik… “Nee toch… wat nu weer?” U leest het goed: ik dacht aan een gigantische verrassing, die mij op de een of andere manier totaal ontgaan was, maar ik dacht niet – ridderwoord – aan een lintje.
(Heeft u nooit van die dromen, waarin iedereen van van alles op de hoogte blijkt, maar jij niet? Ik wel…)
Maar dan zegt de burgemeester dat ik daar op de hoek van het gangpad moet gaan zitten en zie ik opeens ook mijn vader (88) in een rolstoel. Fier en redelijk rechtop en dat terwijl hij toch een eind aan zijn fysieke Latijn is. Wat doet hij in vredesnaam hier? Publiek of niet, ik geef hem een zoen en ga dan zitten. En als ik in mijn stoel zak, nog even rondkijkend en nu toch steeds meer familie, vrienden, vrijwilligers en kunstenaars ontwaar, begint er iets Koninklijks te dagen…
Vanaf dat moment word ik langzaamaan ondergedompeld in een warm bad, met een mooie toespraak van Anno Hiemstra, die me de versierselen opspeldt, gevolgd door een duo-speech van Séverine Morren en Truus Durieux, die de machinerie in gang hebben gezet, en een – je zou bijna zeggen – wereldlijke preek van Henk Helmantel, die een collegiale loftrompet afstak. Daarbij werd collega Huib Rademakers ook nog naar voren geroepen en met een fles spiritualia bedankt voor al zijn arglistige contraspionageactiviteiten. En ik mij maar afvragen waarom hij het toch zo nodig vond om het ijzeren hekje voor De Muzeheerd helemaal af te krabben, wat hij met grote onregelmatigheid, regelmatig deed. List en bedrog dus; louter om tijdens de koffiepauzes belangrijke informatie los te weken…
Voor alle aanwezigen was er daarna een uitgebreide lunch in het museum. Alles stond al kant en klaar. Nu bleek ook dat de stilstaande, zwarte Volvo aan de overkant, aan hulptroepen toebehoord had; wachtend op mijn vertrek om direct daarna mee te kunnen helpen aan het voorbereiden van de lunch in het museum. Het zonnetje brak ondertussen door, maar nu regende het bloemen, flessen wijn, boeken en vooral veel welgemeende hartelijkheden.
Het werd een feest; een warm en genoeglijk samenzijn. Toch snap ik nog steeds niet goed, hoe zeer en hoe diep ik bij volle bewustzijn in deze vriendenval heb kunnen tuinen. En ook het ridderschap dringt nog maar langzaam door.
Dat zal nu stellig veranderen, want van tijd tot tijd zal ik het veld in moeten om hier en daar een draak te doden, dan wel een schone jonkvrouw te ontzetten. Taken, die ik met plezier zal vervullen*, naast het onvermoeibaar hoeden en voeden van onze Nederlandse realistische en figuratieve kunst; een beetje van toen, maar vooral die van nu.