Op 23 april, precies 100 jaar geleden, ontsliep Jan Mankes, slechts 30 jaar, 8 maanden, en 8 dagen jong. “Hij sprak geen afscheidswoorden, tot niemand. Zijn zachte sterven duurde lang.” Dat schreef zijn vrouw Annie in de laatste alinea van haar liefdevolle bijdrage aan het grote boek, dat in 1923 verscheen bij een eerste herdenkingstentoonstelling. Drie dagen later, op maandag 26 april 1920, werd Jan Mankes om 13.00 uur in Eerbeek begraven.
“Hoog in een boom zong een fitis het weemoedig liedje, dat Jan zo had liefgehad.”
Aan zijn open graf stond zij die hij lief had gehad, zij die hem lief had gehad. Die liefde was groots en oprecht geweest. Wederzijds, maar nu verstomd enerzijds. Verstomd, omdat de smart te onthutsend bleek. Anderhalf jaar lang had ze pal naast Jan in de vuurlinie gestaan, wetende dat de kogel er aan kwam. En nu? Nu lag hij daar, stil in die kleine loopgraaf aan haar voeten. Ze kan geen woord uitbrengen. Haar gevoel past in geen enkel woord. Er komen ook geen tranen. Haar verdriet is verdwaald en vindt de weg tot vloeien niet.
Vier dagen later verjaart ze en wordt 33. Haar moeder vertrekt; er logeren korte tijd wat vriendinnen, maar ’t liefst is ze alleen. Wel logeert ze een paar dagen bij haar geliefde hoogleraar, professor Izaak Jan de Bussy, aan wie ze in vriendschap haar proefschrift heeft opgedragen. Als ze alweer in Eerbeek is, sterft hij plotseling. Ze snelt naar Hilversum om de begrafenis bij te wonen, maar is te laat. Ze wacht in een hoog, leeg, en doodstil huis. Ze gaat zitten, staat op, beent heen en weer, en gaat weer zitten. Uren sijpelen weg in de koude vloer. Als uiteindelijk De Bussy’s dochter en zonen van de plechtigheid terugkomen, loopt haar stuwmeer van verdriet over. Een half jaar na Jans dood huilt ze.
Als ze 34 is, beleeft Annie nog één keer “de allersmartelijkste gewaarwording” als ze in Eerbeek de deur achter zich dichttrekt van het huis waar haar man gestorven is en haar zoon geboren. Ze zou de draad weer oppakken, zinvolle zaken en taken verrichten, vrienden maken, kleinkinderen krijgen, en ruim een halve eeuw haar man overleven. Ze is nooit hertrouwd en ligt nu alweer bijna een halve eeuw naast haar Jan; de jongen die haar in 1911, als eerste vrouwelijke predikant, al “dadelijk was opgevallen”.
RM