Stukjes
OVER WERKELIJKHEID EN VERBEELDING.
Het poëtisch stukje proza hierboven (sommigen zien het als een gedicht) werd op 8 mei geschreven en geplaatst op Facebook van het museum. Het is een ode aan het Hogeland. Het Hoogeland of Hogeland is in Noordoost Groningen grofweg het gebied ten noorden van het Damsterdiep tot aan het wad, al lijken vroege kaarten een smaller stuk te duiden. Het is een nog betrekkelijk stil stuk Groningen, en al eeuwenlang even vruchtbaar als godvruchtig.
Het poëtische tekstje is een verbeelding; de voedingsbodem de werkelijkheid. Nu bén ik een realist, maar tevens niet vrij van verbeelding. Wellicht is het daarom misschien aardig om hieronder een verslag van de werkelijke aanleiding te lezen. Werkelijk, maar niet zonder verbeelding
Het was in de nacht van 6 naar 7 mei 2023, dat ik vanuit de hoge, ziltige rand van het Hoogeland huiswaarts toog. Zuidoostwaarts naar beneden, naar de Muzeheerd aan het duizendjarig Damsterdiep, de letterlijke ondergrens van het Hoge Land; daaronder liggen de Lage Landen. Zo’n rit, beste lezers, zo tegen middernacht, vraagt alle aandacht, want in deze contreien ligt duisternis nog echt op de vloed en over de landerijen. Het is een relatief schaars bewoonde streek waar verrassingen in elke bocht kunnen opduiken. Dat overkwam mij al direct bij de wierde van Helwerd. Daarboven hing in het dikke duister een enorme, warmgloeiende, lichte halve bol. Wat gedempt boven een donkere hemelflard. Als een groot loerend oog. Het moest de maan zijn, maar zo groot? En zo zalmkleurig? Kon dat wel?
Helwerd ligt vlakbij Doodstil – de namen hier zijn schitterend – en is een oeroude wierde waar de blinde bard Bernlef in de 8e eeuw letterlijk het licht terugkreeg. Daarom lei hij kort daarop zijn heidense kleed af en gorde zich Gods gewaad om. In de tijden na hem werd in deze dunbevolkte gebieden duchtig met de kerstening doorgepakt en verschenen tal van kloosters en kerken. De eerste zijn vrijwel alle gesloopt en als paapse bouwstof in binnen en buitenmuren van andere bouwsels herrezen. Maar van de laatste, de kerken, zijn er nog vele en de meeste ogen nog net zoals zij er duizend jaar geleden ook uitzagen. De tijd hier, waarde lezers, schrijdt; haast ijlt elders.
De wonderlijke, mogelijke maan hing onveranderlijk in de nacht. Een deels bedekte, volle maan, maar nauwelijks lichtgevend. Keek ik niet eerder in het half geloken oog van Bernlef? Beloerde hij, vanaf zijn hemelse stelle de heiden, die op dit onchristelijke uur daar beneden, in het ondermaanse rondreed? Of was het een luchtspiegeling? Iets doodgewoons, als een groentekas, ergens op de begane grond?
De tocht ging verder over donkere wegen die hier duister door het land meanderen. Maar het halve oog van Bernlef verdween niet. Dan hing het hier, dan weer daar. Wie hier een weg volgt, verliest al snel elk richtingsgevoel. Maar zo ter hoogte van Toornwerd, waar inderdaad slechts één klokkentoren hoog uitsteekt boven een zwijgzaam zerkenveld, daar verloor Bernlefs oog wat aan floers en werd het al meer en meer een maan. Maar wel laag bij de grond en nog immer onwerkelijk groot en zalmkleurig.
Voort ging het, dwars door slaperig Middelstum, en voorbij Huizinge, de vlek die in 2012 dit deel van Noordoost Groningen landelijk op de kaart zette, toen ‘de profundis’ de leeggetrokken aarde haar wanhoop uitriep en de huizen, de boerderijen, en kerken zozeer verschrokken, dat ze op hun grondvesten schudden. Nu echter, lag het dorpje in alle rust, onder de mantel van de nacht met de zalmen maan als fibula.
Daar hield ik het niet langer en even verder, bij de kleine wierde Weer, zette ik de auto voor een weidehek en stapte uit. Het was stil, luisterrijk stil. Hoog was de ruimte; beneden een enkel lichtje aan de horizon, maar vlak daarboven de maan; machtig en majestueus. Ik móest dit wel op de foto zetten en pakte mijn mobieltje. Maar laat de grootsheid, de weidsheid van het Hoogeland zich vangen op een foto? Geenszins. Tevergeefs probeerde ik de magie van die omfloerste hemelbol vast te leggen en drukte herhaaldelijk op het knopje, met louter een armzalig en armetierig resultaat.
Teleurgesteld toog ik huiswaarts. Hoe kon ik nu kond doen van dit memorabele en wonderlijk gebeuren als zelfs een hoogwaardige techniek zo ondermaats registreerde? Niet dat dit móest, maar als de wereld de slaap der rechtvaardigen slaapt, terwijl in het zwarte zwerk hemellichamen van zich doen spreken, wie zal dan daarvan horen? In dat tekstje heb ik getracht het te verwoorden. Het lied dat de maan bracht, vanuit de tijden van de blinde Bernlef en van daarvoor. Ver daarvoor.
RM 12-5-2023