Realisme

Eigen visie
Oude Joodsche begraafplaats, 1979

Oude Joodsche begraafplaats, 1979, o/d, 35×45 cm

Ontwikkeling van eigen visie

Een eigen visie komt nooit zomaar uit de lucht vallen. Een visie nestelt zich bijna ongemerkt als een kiem die stilzwijgend aandacht en verzorging eist om tot ontwikkeling te komen. Zo ook bij mij, al wist ik wel vanaf mijn eerste penseelstreek dat de zichtbare werkelijkheid mijn eigenlijke model zou worden.
Zo halverwege de zeventiger jaren van de vorige eeuw was dat zeker niet vanzelfsprekend, want de schilderkunst was min of meer doodverklaard en de realistische schilderkunst tot een fossiele kunstvorm.

Afbraak 1980

Afbraak, 1980, o/d, 100×80 cm

Hoe dan ook eind 1977 begon ik, ongehinderd door enig opleiding te schilderen. Aanvankelijk schilderde ik alles wat los en vast zat: potten en pannen, fruit, interieurs, landschappen, naakten, het maakte niet uit als ik het maar echt kon zien. Toch liet ik al snel de lieflijke landschappen, klassieke naakten en fraaie fruitstillevens voor wat ze waren. Ik begon oog te krijgen voor de schoonheid van het lelijke en het kapotte. In de stad zocht ik de afbraakbuurten en de bouwputten. Maar ook dat vond ik spoedig net iets te gezocht. De volgende verfijning bestond uit de ontdekking van de schoonheid van het gewone. Boodschappen op een tafel of het uitzicht op de balkons van de etagewoningen achter ons toenmalige huis.

 

Perspectief, 1982

Perspectief, 1982, o/d, 201×121 (collectie Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam)

De werkelijkheid

Hierna was het afgelopen met de stadsgezichten, want ik bespeurde een steeds sterker wordende neiging om de dingen op een schaal van 1:1 te verbeelden. Dat lijkt niks ongewoons, maar kijk er andere, realistische of figuratieve, voorstellingen maar eens op na: vele zijn iets kleiner, of wel iets groter dan in werkelijkheid, of juist veel kleiner of groter. Schaal 1:1 ligt kennelijk niet voor de hand. Mij leek het echter, voor het doorgronden van de realiteit, een logisch criterium.

Een belangrijke stap werd gemaakt in 1980 toen ik eenzelfde stilleven van drie kanten schilderde. En een volgende van vier zijden. En van acht. Ik ontdekte dat de realiteit niet zo eenduidig was als hij leek. Eenzelfde blauwe doosje, bekeken van vier zijden, leverde vier verschillende kleuren blauw op:

Pillendoosje met schep Pillendoosje met schep Pillendoosje met schep Pillendoosje met schep

Pillendoos met schep, 1 t/m 4

Vernietigd stilleven 1, Corpus delicti

Vernietigd stilleven 1: Corpus delicti, 1983, o/d, 50×60 cm

Rond 1981 ontdekte ik de paradox tussen de afbeelding en de werkelijkheid en begon ik een kleine serie van Vernietigde doekjes: schilderijen die aan stukken gesneden waren, zodat je het spieraam kon zien waarop het doek gespannen was en soms flarden van de afbeelding. Alleen: dat alles was heel precies geschilderd.

 

 

Het Cantoproject

In 1982 begon ik aan het Cantoproject wat zou uitmonden in een serie van 124 werken, waarvan de laatste in 1993 ontstonden.

In deze serie kon ik voor het eerst mijn eigenlijke model (de werkelijkheid) aan de hand van een simpel conservenblikje op zijn artistieke inhoud gaan verkennen. Doordat er ook mini-series binnen de grote serie ontstonden, die soms opvolgende fasen van een gebeurtenis weergaven, kon ik eindelijk wat met de begrippen tijd en ruimte doen. Het verbeelden van deze begrippen zijn binnen een enkel realistisch schilderij niet mogelijk. We kijken dan immers naar een enkel moment, een enkele situatie. In feite is het Cantoproject, waarbij de zwerftocht van het conservenblikje door het atelier gedurende elf jaar gevolgd werd, een eerste film, geschilderd in olieverf.

Cantoproject Cantoproject Cantoproject Cantoproject Cantoproject

Canto 8 – 12: Een onderzoek

Meer informatie over het Cantoproject kunt u hier vinden.

 

 

Bovenafjes

Canto 74: Verplaatsing-3-4, 1988

Canto 74: Verplaatsing-3-4, 1988

Het Cantoblik had mij op een dag in 1988 op een ander, nog ongebaand pad in de realistische schilderkunst gezet. Op die dag namelijk, stond het Cantoblik niet op tafel, maar lag het erop. Ik moest dus loodrecht boven de tafel hangen om het ding onder dezelfde hoek als altijd waar te kunnen nemen. Dat was lastig, vermoeiend en moeilijk uitvoerbaar, maar lieve hemel wat een gewaarwording! Deze radicale wijziging van standpunt, deze inname van het hoogste punt, bleek een openbaring en gaf een volledig nieuwe dimensie aan het menselijk ervaren van de werkelijkheid.

Twaalf stukjes vaas, 1990, o/p, 50x40 cm (particuliere collectie)

Twaalf stukjes vaas, 1990, o/p, 50×40 cm (particuliere collectie)

Waarom had men dit gezichtspunt in eeuwen van schilderkunst over het hoofd gezien? Terwijl het letterlijk voor het oprapen ligt? Misschien omdat we geprogrammeerd zijn om vooruit te zien en daarbij voortdurend door van alles worden afgeleid.
Misschien omdat de wereld recht van boven de illusie van diepte verliest, want alles lijkt veel platter, de gebruikelijke coulissen-achtige opbouw verdwijnt.
Misschien omdat het schilderen vanuit dit standpunt lichamelijk zwaar is, want je staat veel van de tijd krom voorovergebogen.
Misschien ook omdat het moeilijker is, want vanuit die voorovergebogen positie terug naar het paneel op de ezel moet je veel langer ‘onthouden’ wat je gezien hebt, dan wanneer je rustig achter je ezel gezeten, alleen maar je ogen hoeft te bewegen.

De appeltjes, 1996

De appeltjes, 1996, o/p, 41,5×55,5 cm (particuliere collectie)

Met zo’n schilderij van boven, zo’n ‘bovenafje’ ontbreekt iedere houvast. De kunstgeschiedenis geeft je geen enkel kader, geen enkele bruikbare oplossing die anderen reeds voor je gevonden hebben. Er blijkt opeens een nijpend tekort aan de schouders van reuzen. Je staat een beetje stom naar je onderwerp te koekeloeren en je voelt je bijna als een Middeleeuwer, die – nog onbekend met het meetkundig perspectief – de ruimte maar een beetje aan moest zien te voelen. En als je de omtrek van het grondvlak van het stilleven (bijvoorbeeld een tafelblad, kistje, etc.) laat samenvallen met de omtrek van het schilderij, ontstaat een eilandje, een klein ‘totaaltje’, een mini universum. Bovendien kun je zo’n ‘bovenafje’ op alle mogelijke manieren ophangen; het traditionele onder en boven is weggevallen. Een fel realistisch schilderij en toch maakt het niet uit hoe je het ophangt. De zwaartekracht opgeheven.

Valappeltjes, 1996

Valappeltjes, 1996, o/b, 40×50 cm

Zwaartekracht. Ook vallende zaken slopen mijn oeuvre weer binnen. Alweer een aspect uit de alledaagse werkelijkheid dat men niet vaak in de realistische schilderkunst zal tegenkomen. Zeker niet van bovenaf.

 

Tussendoor

Framed-7, 1999

Framed-7, 1999, o/p, 50×60 cm

Tussen dit alles door ontstonden ook ‘gewone’ schilderijen, maar mede door al die onderzoeken probeerde ik de voorstelling steeds minder gekunsteld te maken, steeds vaker weer te geven zoals de Tijd haar geschapen had. Een nieuwe kleine serie ontstond: de serie Framed. Ik had een lijst van 50 bij 60 centimeter welke ik bijna willekeurig ergens in het atelier plaatste. Het aldus gekaderde beeld, dat uitgesneden stukje werkelijkheid, dicteerde mijn schilderij. Met lijst.

 

Slotconclusie

Realistische schilders. Waar waren (en zijn) de realisten nu eigenlijk allemaal zo druk mee bezig? Wel, in 1604 schreef Karel van Mander in het voorwoord van zijn Schilderboeck:

“De ernstige en naarstige geesten scheppen vermaak en behagen in de schone, uitnemende dingen, die de natuur als het ware overtreffen zoals in zonderheid de prachtige kunstwerken (…)”.

Canto 61: Blik op Mondriaan, 1987

Canto 61: Blik op Mondriaan, 1987

De natuur overtreffen, dát is wat grosso modo de kunstenaar bezighield en eigenlijk nog steeds bezig- houdt. Van Joos de Momper tot Piet Mondriaan, van Van Eyck tot Van Gogh en verder, tot de schilders van nu. Overtreffen, verbeteren, verslechteren, verfraaien. Bijna alle kunst wil kennelijk iets aan de natuur, iets aan de werkelijkheid veranderen. Derhalve verbeeldt men dus niet de realiteit zoals deze is, maar zoals men deze wenst te zijn.

Realistische kunst heeft dus nooit echt bestaan. Ook de hedendaagse realisten bewerken de realiteit. En dat is precies hetgeen ik in mijn schilderkunst tracht te voorkomen. Tracht, want eenvoudig is dat niet. Ikzelf ben met deze antropocentrische onhebbelijkheid natuurlijk ook niet erfelijk onbelast. Toch staat mijn werk meer in het teken van aftasten, van onderzoeken.

Het moge echter duidelijk zijn dat al dit naarstig vorsen naar het wezen van de werkelijkheid, haar alleen maar ongrijpbaarder heeft gemaakt. De realiteit bestaat dan ook niet, zoveel is mij wel duidelijk geworden. Er is een ondeelbaar moment, waarop alles even in rust lijkt, maar in minder dan een oogwenk is dat alles weer volkomen veranderd. Realistische schilderkunst bestaat in feite ook niet. Schilderkunst wel natuurlijk. Abstract, non-figuratief, kubistisch, expressionistisch; het bestaat allemaal; het zijn de werken die we zien en ze stellen voor wat ze zijn, niets meer en niets minder. Maar een realistisch schilderij, moet dat die ongrijpbare werkelijkheid voorstellen? Het is uit zijn aard (uiteraard) onmogelijk.

De term realisme zouden we dus eigenlijk moeten schrappen, maar dat gaat natuurlijk niet. Als we daar dan toch een definitie van willen, stel ik de volgende voor. Realistische kunst is die vorm van kunst die de concrete realiteit in de verbeelding naar verf zo min mogelijk geweld aandoet. En bij dit alles zouden we ons kunnen bedenken dat:

“waar het om gaat is dat het geschilderde niet een verbeelding van de realiteit is, maar een realiteit waar de verbeelding in omgaat.”

Rob MøhlmannIn werkelijkheid ben ik slechts een armzalig jager. Of liever nog: verzamelaar/jager. Ik stel stukjes huid tentoon, omdat de inhoud me telkens ontglipt. Echter: mits goed geprepareerd, gaan ze tamelijk lang mee, zijn ze een lust om naar te kijken, doen ze een verrassend appèl op de tastzin, en wie weet geven ze ook nog wat warmte.

Museum Møhlmann

Museum Møhlmann



Pin It on Pinterest